Dit Christusbeeld stond vroeger op de begraafplaats van de Montfortanen op Beresteijn en staat nu bij de Laurentius. Foto: Jane Koopstra
Dit Christusbeeld stond vroeger op de begraafplaats van de Montfortanen op Beresteijn en staat nu bij de Laurentius. Foto: Jane Koopstra Foto:

De Voorschotense Beeldenstorm

Nederlanders zijn over het algemeen nuchter en terughoudend als het gaat om verering door middel van standbeelden. Fransen en Amerikanen zijn daar veel bedrevener in. Aan de ene kant werkt het als een inspiratie voor samenhorigheid en vaderlandsliefde, maar in tijden van onrust, zoals nu, is het een zegen weinig standbeelden te hebben.

door: Jane Koopstra

Aan volkswoede gaat vaak sluimerend ongenoegen vooraf. In de VS werd dit nu de dood van George Floyd die de vlam in de pan deed slaan. Betogingen en vernielingen van eigendommen en standbeelden waren het gevolg.

Ook in Nederland laaide de woede over racisme op. Over discriminatie als het gaat om banen, huizen, etnisch profileren. Massale betogingen en het vernielen en bekladden van standbeelden van mensen die we ooit vereerd hebben waren het gevolg.

Geschiedenis is altijd in beweging, ons perspectief op het verleden verandert mee met onze veranderende wereld. Uit de confrontatie met fouten uit het verleden kunnen we wellicht lering trekken voor de toekomst.

Voorschotense beeldenbestormers
De vergelijking gaat op met onze eigen Voorschotense beeldenbestormers, Arent VII van Duivenvoorde, Herbert van Raephorst en Jacob Oem van Wijngaarden, die met vele anderen het Verbond der Edelen ondertekenden en de landvoogdes smeekten de vervolgingen van protestanten op te schorten. Bij het minste of geringste kon je op de brandstapel belanden. Maar er was net als nu meer sluimerend ongenoegen. Filips II verhoogde voortdurend de belastingen om zijn oorlogen te bekostigen en terwijl de hoge adel haar baantjes bij het Spaanse gezag behielden, gingen deze voor de lage adel verloren. Deze edelen noemden zichzelf geuzen en opereerden onder het motto: “Liever Turks dan Paaps” .

Terwijl zij nog bezig waren hagepreken te organiseren, sloeg in augustus 1566 de vlam in de pan en trok de beeldenstorm over van noordwest Frankrijk tot in Groningen. Het was de culminatie van sluimerende ongenoegens. De kerk was in hun ogen te rijk en te machtig en zij vertegenwoordigde de onderdrukking door de Spanjaarden. Onze drie edelen lieten zich niet onbetuigd, zoals later zal blijken uit aantekeningen van twee controleurs die namens Alva de schade kwamen opnemen. Ze hadden de pastoor verboden de mis te zingen, ze zetten aan tot vernielingen in diverse kerken in Wassenaar en Leiden en ook de vernielingen in onze dorpskerk werden aan hen toegeschreven. Bovendien hadden ze de bisschop van Haarlem een drinkebroer genoemd (hetgeen waar was).

De Voorschotense bevolking bleef er waarschijnlijk redelijk nuchter onder. Ze vonden het kwajongensstreken en kerkten waarschijnlijk gewoon verder in de beschadigde kerk.

En wat voor lering moeten we trekken uit de huidige volkswoede? We hebben in Voorschoten hooguit wat verdachte straatnamen, maar wat had Winston Churchill ook alweer fout gedaan? Moeten we de J.P. Coenstraat anders gaan noemen en geen muskaat en foelie meer eten uit respect voor de uitgemoorde bevolking van de Banda-eilanden door de VOC?
Moeten we nu alle straatnamen nog eens onder de loep nemen om misplaatste verering te voorkomen? Laten we ons liever bezighouden met het zoeken naar oplossingen voor hedendaagse problemen en leren van die uit het verleden.