In 1928 geplaatst in de achtergevel van de kerk als eerbetoon aan de eeuwenlange verbondenheid tussen Duivenvoorde en Voorschoten. Nu in het woonhuis van Kasteel Duivenvoorde Foto: Stichting Duivenvoorde
In 1928 geplaatst in de achtergevel van de kerk als eerbetoon aan de eeuwenlange verbondenheid tussen Duivenvoorde en Voorschoten. Nu in het woonhuis van Kasteel Duivenvoorde Foto: Stichting Duivenvoorde Foto: Ellen

De band tussen Duivenvoorde en Voorschoten

Het bestuur van gemeente en kerk is lange tijd voorbehouden geweest aan de adel. Keizers, koningen en pausen hadden het voor het zeggen. De Keizer van het Heilige Roomse Rijk, waartoe Holland ook behoorde, legde de heerlijke rechten vast.

door Jane Koopstra

Deze gingen in de Middeleeuwen geleidelijk over op de graaf van Holland, die deze weer in onderleen gaf aan de ambachtsheren die onder hem ressorteerden. Het leger, belastingheffing en de hogere rechtspraak bleven de verantwoordelijkheid van de graaf, maar de ambachtsheren kregen de lagere rechtspraak, en o.a. het recht een schout te benoemen, het innen van tol en het veerrecht.

Tot 1615 was dat voor Voorschoten de heer van Wassenaar. De Van Duivenvoordes woonden weliswaar al sinds 1226 op het kasteel, maar de ambachtsrechten waren van de Van Wassenaars. In 1615 gingen deze rechten over op Johan van Duivenvoorde. Hij werd toen ook beleend met de hoge heerlijke rechten, d.w.z. de hogere rechtspraak.

Met de komst van Napoleon veranderde er veel. Het volk behoorde het voor het zeggen te hebben, niet de adel. Via wetgeving probeerde hij het hen zo moeilijk mogelijk te maken. Via een nieuwe grondwet schafte hij 1798 het leenstelsel – en daarmee de heerlijke rechten - af, de schout werd het hoofd van de gemeente. Echter, na het vertrek van de Fransen krijgt de ambachtsheer na 1814 – althans in Voorschoten - opnieuw het recht van voordracht van de schout. Na de nieuwe grondwet van 1848 is dat afgelopen. Dan is de Raad het hoofd van de gemeente. Wel schuift Jonkheer Steengracht in 1841 nog de jonge Treub naar voren als burgemeester. Ook de kerk was van oudsher een aangelegenheid van de adel. Via het patronaatsrecht hadden zij het recht op de inkomsten van de kerk, maar zij moesten deze ook onderhouden en de pastoor/dominee aan inkomen en huisvesting helpen, dit alles na goedkeuring door de bisschop. Dit privilege was tot 1615 ook voorbehouden aan De Van Wassenaars.

Met de verwerving van de ambachtsrechten, verwierf Johan van Duivenvoorde ook het patronaatsrecht. Bij het patronaatsrecht hoorde ook het collatierecht, de bevoegdheid tot voordracht/benoeming van een geschikte voorganger. Er was wel iets veranderd. Na de Reformatie had de ambachtsheer alleen zeggenschap over de Protestantse kerk en er was geen toestemming van de bisschop meer nodig. Ook het patronaatsrecht werd onder de Fransen afgeschaft. Voortaan besliste de kerkenraad. Bovendien was het kasteel lange tijd niet bewoond geweest. Dat veranderde met de komst van Jhr. Steengracht in 1830. Na 1814 was ook het kerkbestuur weer 'business as usual'. De kerkenraad was opnieuw in handen van de adel/regenten, en hoewel het patronaatsrecht in 1848 definitief werd afgeschaft ging dit geruisloos over in het voorzitterschap van de kerkenraad, welke positie tussen 1936 en 1955 is bekleed door de heren van Duivenvoorde. Het collatierecht bleef langer bestaan maar ook daaraan kwam in 1922 definitief een einde.

Wat leert ons dat? Vonden de Voorschotenaren de Fransen rare snuiters en voelden ze zich prettiger in de oude situatie? In ieder geval waren de verhoudingen met de heren van kasteel Duivenvoorde prima, ze hebben veel voor de kerk betekend en begunstigden deze vele malen met gulle gaven. Hoe dan ook een win-winsituatie.

Bron: P.v.d. Plas, Duizend jaar Dorpskerk Voorschoten; L.J. v.d. Gouw, Historische Studiën